(Opgelet! Deze post maakt deel uit van een lopende tekst. De voorgaande delen vind je hieronder of in het archief.)
Wat heeft onderwijs toch met archaïsche hiërarchie? Terwijl in zowat alle maatschappelijke sectoren horizontale en bottum-up beslissingsvormen gehanteerd worden en het nut van gedeelde expertise en verantwoordelijk bewezen is, blijft men in de onderwijswereld halsstarrig vasthouden aan het sacrosante ambt van “schooldirecteur”.
Ikzelf ben dertig jaar lang schooldirecteur geweest. Ik weet waarover ik spreek. De job heeft mij fysiek maar vooral mentaal gesloopt.
Dertig jaar heb ik geleefd onder de terreur van één, voortdurend latent gevaar: verantwoordelijkheid. Niet zomaar verantwoordelijkheid maar éindverantwoordelijkheid.
Eindverantwoordelijkheid betekent het besef dat, wat er ook gebeurt, paraplu’s zullen opgestoken worden en al de regen op jouw hoofd zal terechtkomen. Voor eindverantwoordelijkheid kan je je niet verzekeren. In het huidige systeem van rechtspositie en statuten valt ze niet te delen. Concreet betekent dat, hoezeer je intern ook probeert om een meer horizontale beslissingsstrategie te organiseren, alleen jouw handtekening telt en jij, als directeur sowieso geacht wordt de gevolgen van die beslissingen te kunnen verantwoorden.
Zelfs gevolgen van beslissingen die anderen (“ondergeschikten”, het woord!), ver van jouw gezichtsveld hebben genomen, komen uiteindelijk in de mand van de directeur terecht. Dat hoort bij de job, zegt men dan. Die gevolgen zijn niet altijd negatief. In eenzelfde redenering kan de directeur dan ook pluimen op zijn hoed steken die hij niet zelf verdiend heeft. Dat zal zeker gebeuren, maar het blijft onrechtvaardig, in dat geval naar degene toe die de pluimen wél had verdiend.
Zolang het systeem van “de directeur = één persoon” bestaat, zal een gedeelde eindverantwoordelijkheid onmogelijk zijn. Het directeurschap moet dus losgeweekt worden van het individu. Zelfs in situaties waar horizontale beslissingsniveaus worden gehanteerd, blijft nu nog te vaak een “algemeen directeur” als laatste aan zet. Zogenaamd meer democratische, bottom-up gestuurde organisatievormen worden in realiteit topzwaar.
Een minder voor de hand liggende, maar zeer reële reden om voor de decentralisatie van het directeursambt te pleiten, is de maatschappelijke degradatie die het schoolhoofd momenteel meemaakt. Naast drager van de eindverantwoordelijkheid – wat een professioneel aspect is – blijkt de directeur steeds meer gewoon de kop van Jut. De mondigheid bij personeel, leerlingen en ouders is in die mate toegenomen dat ordinaire scheldpartijen in de richting van de directeur geen zeldzaamheid meer zijn. Het hoeft niet gezegd dat de ontwikkeling van de sociale media hier in grote mate hebben toe bijgedragen.
Het belangrijkste argument tot verandering blijft natuurlijk de wijsheid dat “twee meer weten dan één”. Gedeelde expertise is de dag van vandaag een conditio sine qua non. De directeur kan zich nu weliswaar deskundig laten adviseren en zelfs assisteren, er blijft een zekere vrijblijvendheid aan dat advies zolang ook de verantwoordelijk die ermee gepaard gaat niet mee wordt opgenomen. Enkel dan kan het advies ook niet langer zomaar genegeerd worden. Enkel dan maakt het advies wezenlijk deel uit van de finale beslissing.
De waarlijk vernieuwende school moet er dan ook naar streven dat volwaardige en statutair welomschreven directiecomités in de regelgeving worden opgenomen (en ook als dusdanig worden geremunereerd).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten