“Tegen de academie”. Een titel zoals deze vraagt om een verklaring. Zeker als hij uit de pen komt van iemand die dertig jaar lang directeur van een academie is geweest.
Die verklaring zal ik u later geven. Maar eerst dit.
Op het breukvlak van de 19de en de 20ste eeuw schreef Marcel Proust zijn “Contre Sainte-Beuve”. Oorspronkelijk een artikel voor de krant Le Figaro, maar allengs uitgegroeid tot een verzameling essays en fragmenten waarin de eerste contouren van zijn meesterwerk “A la recherche du temps perdu” zichtbaar worden (en pas postuum, in 1954, in z’n geheel gepubliceerd).
Met deze “Contre” wilde Proust in eerste instantie de visie tegenspreken van de gezaghebbende 19de eeuwse criticus Charles-Augustin Sainte-Beuve, volgens wie het oeuvre van een schrijver in de eerste plaats een reflectie was van zijn leven en dus ook zo diende te begrepen worden. Zijn kritiek op Sainte-Beuve brengt echter ook een gedachtestroom op gang waarbij Proust allerlei ideeën over het romangenre ontwikkelt en in feite een alternatief op de theorie van Sainte-Beuve presenteert.
Niet dat ik hier ook maar een seconde overweeg om in de illustere voetsporen van Proust te treden, maar ik voelde me in deze nieuwe disruptieve tijden wel aangesproken om iets neer te pennen dat een duidelijk tegen-zijn formuleert, maar tegelijk ook mag uitweiden over andere inzichten en daarbij de nodige alternatieven voorstellen kan. Het belooft dus minder een coherent discours dan wel een meanderende gedachtegang te worden. Met hopelijk hier en daar een bruikbaar idee.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten