vrijdag 29 januari 2021

Een nieuwe samen-leving

(Opgelet! Deze post maakt deel uit van een lopende tekst. De voorgaande delen vind je hieronder of in het archief.) 

De huidige pandemie heeft lang genoeg geduurd om ons een nieuwe kijk te geven op wat de moderne samenleving, het samen-leven, voortaan zal zijn. Het lijkt bijna onwaarschijnlijk dat we nog met duizenden, ja tienduizenden op een beperkte oppervlakte zullen staan juichen, roepen of dansen; dat we ons zonder al te veel weerstand in metrostellen of treinwagons zullen laten persen of ons in overvolle straten een weg zullen banen. Het idee van “met veel bijeen” lijkt iets van voorbije tijden te zijn. De maatschappij is minder een samen-leving geworden.

Wie plannen maakt voor de toekomst moet daarmee rekening houden. “Bubbels” zijn een nieuwe sociale categorie geworden. Het lijkt me een ongelooflijke uitdaging om de enorme stadions, de immense theaters, de steeds grotere festivalweiden aan dit bubbelgegeven aan te passen. Dat mondkapjes een blijver zijn, dat staat vast (we zullen niet langer lacherig doen over de Aziatische toeristen die ook in onze straten met mondkapjes rondliepen). Maar met twintigduizend op mekaar gepakt in een (half) gesloten ruimte zal zo’n stukje stof niet volstaan om een gevoel van onveiligheid weg te nemen. Toch niet de eerstkomende jaren.

Tijdens de verschillende lockdowns (harde, zachte,…) is gebleken dat mensenstromen en communicatie anders dienen georganiseerd te worden. We hebben het “geluk” om over digitale manieren te beschikken om te communiceren (ik behoor tot een generatie die decennia geleden dacht dat een “videofoon” science-fiction was!) waardoor ook het verkeer tussen mensen, letterlijk, kan worden teruggedrongen. Niet geëlimineerd, want naast “essentiële verplaatsingen” kwamen er ook nieuwe verkeersstromen op gang, zoals de huis-aan-huis bestellingen en pakjesdiensten. Omdat we niet langer en masse naar de berg toe kunnen gaan, komt de berg (in stukken en brokjes) naar ons toe.

Nog vòòr dit alles realiteit werd, en realiteit zal blijven, speelde ik al met de idee van een onderwijs dat zich niet langer in de leerkazernes zoals ze er nu uitzien zou afspelen. Zeker in het geval van het (deeltijds) kunstonderwijs. Ik sprak daar al over in een vorige post. Ik werd geboeid door de experimenten van kunstenaars als Joseph Beuys, Robert Filliou, Anton Vidokle en Thomas Hirschhorn.

Over Beuys, Filliou en Vidokle heb ik het uitgebreid in mijn boek “Over het leren van de kunst”. Hirschhorn wil ik hier even apart belichten.

Met zijn verschillende “Monumenten”[1] richtte hij in probleemwijken en achtergestelde gebieden openbare studieruimtes op, in mekaar geknutseld, getimmerd en geplakt in samenwerking de plaatselijke bevolking en ook samen met hen onderhouden. Hij benadrukte daarbij dat het niet als een sociaal project was bedoeld maar als een artistieke interventie. Zo schrijft hij in verband met het “Monument voor Bataille”: “als artiest ben ik niet hier om jou te helpen. Ik wil je niet helpen, noch vraag ik je hoe ik je zou kunnen helpen. Als artiest vraag je ik integendeel ‘kan jij mij helpen? Wil je me helpen om dit kunstwerk te realiseren?’ Ik denk dat dit werd begrepen en aanvaard door de bewoners. Ze accepteerden dat ik daar was om een kunstwerk te maken samen met hen.(…) Ik wilde hoop brengen, niet in de vorm van een droom of een vlucht maar in de vorm van actie, van handelen met en door kunst”.[2]

Er is op verschillende wijzen en op verschillende ogenblikken door kunstenaars geprobeerd om het elitaire en kapitalistische aspect van kunst en kunstwerken te doorbreken en naar bredere lagen van de bevolking toe te brengen. Daar zijn in de kunstgeschiedenis en de actuele kunst voldoende voorbeelden van. Is dat ook het geval met het kunstonderwijs?

Ik moet hier bekennen onvoldoende van af te weten van eventuele voorbeelden uit het verleden (informatie in dat verband is dan ook steeds welkom). Ik weet alleen dat er emanciperende acties werden ondernomen, bijvoorbeeld door vrouwen toe te laten in de kunstopleiding (de Académie Julian in 1868).

Maar vandaag de dag worden er bij ons, in steden als Gent en Oostende, door samenwerkingen tussen voltijds onderwijs en dko-academies initiatieven op poten gesteld die in de rafelranden van de stad kunstonderwijs aanbieden. In Gent heel recent zelfs over netten en studiedomeinen heen! De uitdaging bestaat er nu in om een model te ontwikkelen dat een bredere toepassing mogelijk maakt waarin tegelijk rekening wordt gehouden met de nieuwe samen-levingsomstandigheden die zich ook post-corona zullen blijken te bestendigen.



[1] “Monument voor Spinoza” (Amsterdam 1999), “Gilles Deleuze” (Avignon 2000), “Georges Bataille” (Kassel 2002) en “Gramsci” (New York 2013)

[2] “Preparations for the Bataille Monument in Paris and in Kassel”, www.thomashirschhorn.com


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Bijlage 9: Over de relevantie van het werk van Fernand Deligny

  De relevantie van en het inspirerende in het werk van Fernand Deligny   Alleen al op basis van een aantal kernbegrip...