(Opgelet! deze post maakt deel uit van een doorlopende tekst. De voorgaande delen vind je hieronder of in het archief)
Een onvolprezen leraar van mij – die nu als veelgeprezen bard door het leven gaat – verblufte ons, jonge blagen, ooit met de uitspraak: “Ik weet het ook niet, maar wat ik wel weet, is waar het te vinden is”.
Voor mij hét voorbeeld van wat Jacques Rancière “Le maître ignorant” noemt. De leraar die, ook al weet hij het antwoord, de oplossing achter de hand houdt maar zijn leerlingen begeleidt op de wegen er naartoe. Dat is wat men leren leren noemt.
Ik heb professoren gekend die voorlezen uit het handboek als lesgeven beschouwden. Ik heb er gekend die uitweidden over van alles en nog wat, behalve hun leerstof, en dan op het einde verordoneerden dat we voor het examen het boek van buiten moesten leren. Maar degenen die beklijven waren de “maîtres ignorants”. Zij die ons de magie van de bibliotheken en de bijhorende fichebakken leerden kennen. Nu vervangen door de googles van het wereldwijde web. De idee erachter blijft dezelfde: je weg zoeken doorheen de informatie om te beseffen dat niet het uiteindelijke antwoord maar de kennis die je onderweg links en rechts mee opraapt, het belangrijkste is.
Dat geldt voor theorie evenzeer als voor praktijk.
Laat ik het even over het kunstonderwijs hebben.
Nuchter beschouwd, is het voortbrengen van kunst een productieproces. Elk kunstwerk wordt gemaakt. Ook een immaterieel kunstwerk (bv. een voorstelling of een muziekuitvoering) wordt gemaakt. Het lijkt dus vooral een kwestie van kunnen. In onze taal heeft dat voor een groot probleem gezorgd, in zoverre dat men het zelfstandig naamwoord “kunst” als een afgeleide beschouwt van het werkwoord “kunnen”. Met als gevolg: hoe beter het kunnen hoe hoger het kunstgehalte. Onzin natuurlijk. Kunst wordt op die manier gereduceerd tot een (koud) kunstje. En bovendien, er bestaat grote kunst die op de keper beschouwd heel “slecht” gemaakt is. Volgens de visie van Rober Filliou kan een slecht gemaakt kunstwerk ook goed “slecht gemaakt” zijn. Zijn eigen multiples zijn daar trouwens een voorbeeld van. Maar dit terzijde.
Kunstonderwijs is in de academie lange tijd beschouwd als het aanleren van het métier. De knepen van het vak, de techniek, het “gradus ad parnassum” diende men er onder de knie te krijgen. Daartoe werd er gewerkt naar en met voorbeelden, aangebracht door Meesters die zelf hadden bewezen deze technieken tot in de perfectie te beheersen.
Het is pas met de na-oorlogse “Umwertung aller Werte” dat in het kunstonderwijs een en ander overboord werd gekieperd. Vaak letterlijk: ik herinner mij nog hoe de plaasteren replica’s van klassieke beelden – die moesten dienen als studiemateriaal – in afvalcontainers werden gegooid! Allengs werden de traditionele technieken als bourgeois beschouwd, nam het belang van “mind over matter” toe en primeerde het concept over de uitvoering.
Maar dit gebeurde niet overal. Op discrete wijze bleef in vele kunst(onderwijs)middens het belang van de techniek en het kunnen overheersen ook al deed het officiële kunstcircuit daar meesmuilend over. Ik kan het weten. Ik heb het meegemaakt.
Maar we leven in de 21ste eeuw en de wereld is veranderd. De vraag is, of (kunst)onderwijs mee veranderd is.
Een radicale tegenstelling tussen traditie en “Umwertung” is niet meer van deze tijd. Er zijn andere inzichten en nuances, aan beide werkwijzen toegevoegd. Maar wat met de manieren van lesgeven? En wat is de functie nog van een leraar?
Hiervoor keer ik terug naar Rancière en zijn “maître ignorant”. Door het niet-weten te veinzen en tezamen met zijn leerlingen op zoek te gaan naar het antwoord bewandelen de lerenden een traject met allerlei omwegen. Als een “compagnon de route” wijst de leraar zijn leerlingen onderweg op waardevolle “weetjes” die hoe dan ook de uitkomst, het antwoord zullen omkaderen[1]. Dat is wat men de context noemt, het in-een-breder-kader-zien. Het kennen vult het kunnen aan.
De weg wordt op die manier belangrijker dan het doel. Het proces belangrijker dan het resultaat. Maar de weg is ook niet doelloos, het proces niet vrijblijvend. Er is steeds een finaliteit. Die finaliteit werkt motiverend en is uiteindelijk de prikkel om een nieuwe weg aan te vatten, een nieuw proces in gang te steken.
Het is wat mij betreft de meest relevante vorm van lesgeven. Maar niet de meest evidente.
In de eerste plaats moet er een vraagstelling zijn die aanleiding geeft tot het op-weg-gaan. Vervolgens moet de leraar zelf over de attitude en de (brede) kennis beschikken om datgene wat zich tijdens de weg (het proces) aandient te kunnen aanwijzen en duiden. En tenslotte moet de feedback op de finaliteit van dien aard zijn dat de leerling ertoe aangezet wordt een nieuwe reis aan te vatten.
Dat is veel gevraagd. Té veel voor sommigen (die écht “ignorant” zijn). Vaak zò veel dat een averrechtse reflex toeslaat en er teruggegrepen wordt naar het dirigistisch handelen. Voor het kunstonderwijs betekent dat: terug naar het aanleren van kunstjes.
Onwillekeurig speelt dat in de kaart van de reactionaire lobby. Zij zijn immers voorstander van het rechte, door de traditie platgetreden pad dat naar een duidelijke en bij voorkeur meetbare finaliteit leidt. Die meetbaarheid wordt bevorderd door een uniforme uitkomst. Dat is wanneer iedereen volgens dezelfde opdracht, naar hetzelfde voorbeeld werkt. Die gelijksoortige resultaten zijn immers vergelijkbaar en classificeerbaar: slecht, goed, beter, best. Daar worden scores van bijgehouden. Spreekt men over beheersingsniveaus. Deelt men leerlingen en uiteindelijk zelfs scholen in in categorieën.
Het mag duidelijk zijn dat ik hier tegen ben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten